Op zijn kale kop
Bij 't opstaan zuchtte ik dat mijn haar grijs werd,
En dat het uitviel bij het slapen gaan.
Mijn laatste lokken koesterde ik als kostbaarheden,
Nu zijn ze weg en ik ben opgelucht.
Ik hoef nu nimmermeer mijn haar te wassen,
Ik leg mijn kam weg, een verouderd wapen,
En, zucht elkeen bij zwoel en drukkend weer,
Dan is mijn kale kop zo heerlijk koel.
Geen zware haarknot drukt mijn achterhoofd,
Ik heb koud water in een zilveren kan
En laat het voluit op mijn hoofdhuid plassen;
Zoals een nieuw door Boeddha's wet gedoopte
Herleef ik door dit water op mijn schedel.
En weet waarom de priester, rustbehoevend,
Zijn hart bevrijdt door eerst zijn hoofd te scheren.
Inzender: Redactie, 2 augustus 2021
Geplaatst in de categorie: filosofie