Als liefde van een aard'ling aan dorst randen
Als liefde van een aard'ling aan dorst randen
De lichtgestalte van een hemeling,
Je weet, dat zij tot nevelbeeld verging,
Tot hoon rondom heet hunkerende handen:
Zo dacht je dat, toen - lucht'ge zweveling -
Je om mij de rust verliet van effen landen,
Ik jou applaudisserend op liet branden,
Verijlend zelf tot vlucht'ge neveling.
Voor 't diepste leven van wie me onverdeeld
Liefheeft, verdamp ik niet tot wolkenbeeld,
Al blijf 'k voor 't zuiver weten ver idool:
Hij ziet me als 't centrum, dat zijn wereld denkt,
Als wet, als as, waarom de werv'ling zwenkt.
De rust ben 'k, die jij zocht. Ik ben de Pool.
---------------------------------------------------
Sonnet XIII in de cyclus 'In de Hoogte'
uit: Brahman I, p. 119
Inzender: Redactie, 26 maart 2024
Geplaatst in de categorie: individu