De Krekel
Voor schatten is uw heil
Niet veil,
Door woorden niet te melden;
o Krekel, die, op d'eikenbast,
U met een luttel dauws vergast,
En huppelt door de velden!
Waar gij, op akkers, graan
Ziet staan,
In voren, zaadjes schieten;
Voor u is 't, dat het koren wast;
En wat de boer in schuren tast,
Gij moogt het al genieten.
De noeste boer besteedt
Zijn zweet
Voor u, voor uw genoegen:
En als uw suizen hem vermaakt,
De vors rikkikt, het eendje kwaakt,
Vergeet hij al zijn zwoegen.
Gij zijt geen haatlijk leed-
profeet
Als duizend onweerkraaiers;
Maar, zomerboô, maar zongezant
Bevestigt ge aan 't bezwangerd land
De onzeekre hoop des zaaiers.
Gij draagt de gunst der Min-
godin;
Der Heliconiaden;
Apol verleende u in de snuit
Een zoet en zangerig geluid,
Waar aan geen jaren schaden.
En matig, en benij-
dingvrij;
In altijd vrolijk zingen;
Bereikt ge, o kleen en bloedloos dier,
De staat der hoge Goden schier,
En spot met stervelingen.
De dichtwerken XII(1859)
Schrijver: Willem BilderdijkInzender: Lena, 10 september 2004
Geplaatst in de categorie: dieren