Achter mij in de laan hoor 'k paardehoeven klakken
Achter mij in de laan hoor 'k paardehoeven klakken:
'K verbeeld me, dat de k en de l zich steeds herhalen;
Maar onstandvastig zijn in timbre de vokalen:
De à stijgt naar de è, om wel of niet naar de à te zakken.
Iets langs schijnt recht voor me uit te vluchten langs de takken;
Iets monsterachtigs schijnt de vlucht'ling te achterhalen:
Dichter, steeds dichter bij hoor ik 't monster vermalen
De steeds vluchtende stilt' met steeds gulziger smakken.
Het vreet, het schrokt. - 'T passeert - 'T is maar een paard-en-wagen.
Het draait een zijweg in; ook voor 't gehoor verdwenen
Is 't monster: de à en de è, de k en de l vervagen.
De stilte^herleeft; - wacht even nog - de wind kwam strijken -
Sluipt naar flikk'rende laan op voorzichtige tenen,
En ligt languit, luist'rend, hoe 't zonlicht druipt van de eiken.
Brahman deel II, pag. 347
Schrijver: J.A. dèr MouwInzender: JM, 15 november 2003
Geplaatst in de categorie: natuur