De Vrouw.
No woman can expect te be to her husband all that
he fancied her when her was a lover.*
GEOFFR. CRAION.1
Het zij! geen Vrouw kan ooit verwachten, haar Gemaal
Dat geen te zijn, wat hij als Minnaar in de weelde
Dier minnedronkenschap zich zwijmelziek verbeeldde:
De kalmte neemt eens plaats na ’t tuimeld bruiloftsmaal.
Doch meer, oneindig meer, kan ze aan die Egâ wezen,
Wie ’t ware Liefdevuur in al zijn kracht doordrong:
Die in heur teedre zucht een reinheid heeft gelezen,
Als meer dan alles is wat ooit een Dichter zong.
Zij kan met heel haar hart in ’t zijne samenvloeien,
Zo ze eens geheel zijn ziel, zijn zelfheid heeft doorzien,
Hem niet, haar liefde in ruil voor teerheid aan wil biên,
Maar, heilig Hemelvuur haar boezem door voelt gloeien;
Haar hoop, haar heil, haar lust, haar zelfheid hem verknocht;
Hem teedre moeder wordt van eensgeaarde telgen;
Hem lieft gelijk hij is, niet zo hij wezen mocht;
Geen bittre kelk ontziet om met hem door te zwelgen,
Maar ’t lijden-zelf voor hem als Hemelweldaad smaakt;
Onmisbaar voor zijn hart en tot zijn troost steeds open,
In vreugd hem alles is, in ’t leed hem leert te hopen,
En alles buiten hem op ’t wareldrond verzaakt. —
Dit kan een Vrouw hem zijn die recht haar hart doorschouwde,
Haar achting winnen kon, en — onverkoelbaar mint;
Ja! meer dan ’t geen ooit mens van ’t menslijk heil vertrouwde;
En dit is ’t wat mijn hart, ô Dierbaarste, ondervindt.
1825.
*Geen enkele vrouw kan van haar echtgenoot verwachten,
dat hij haar evenzeer lief heeft, als toen hij haar minnaar was.
Inzender: M.T., 30 september 2003
Geplaatst in de categorie: liefde