Kees op reis.
Kees spekt zijn beurs en koopt een pas,
En wil de wereld zien:
En vliegt door 't ruim en maakt, per as,
Van honderd uren - tien.
Kees kijkt in 't rond en suizebolt
En veegt zijn bril eens af:
't Is of de wereld draait en tolt,
De dommelaar tot straf.
Kees klaagt zijn nood en wrijft zijn neus;
En ruikt slechts stank en stoom;
En 't woord ontvalt hem: had ik keus,
Dan liever log en loom!
Kees krijgt wat moed en schikt zich wat
En spreekt zijn reisbuur aan,
Deez gluurt hem toe, vrij stroef en prat,
En kan hem niet verstaan.
Kees wikt zijn beurs en zucht er van
En derft zijn lange pijp;
En ieder rood-gekraagde man
Brengt Kees wát in de knijp!
Kees tuurt in 't rond door grote steên
En mist nu dit dan dat,
En wordt verdrongen en vertreên
Op 't druk belopen pad.
Kees zweet zich dood en loopt zich lam
En eet wat hij niet lust,
En kruipt naar bed verstijfd en stram,
En - vond hij dan nog rust!
Kees keert terug en snakt naar huis,
Verwenst het vreemde land,
Roemt zedig eigen haard en kluis,
Waar 't eigen vuurtje brandt.
Kees eist bewond'ring voor zijn tocht;
Men ziet het Kees wel aan,
Dat hij veel nieuws, veel schoons... bezocht?...
Neen, is voorbijgegaan.
1846.
De dichtwerken (1886)
Schrijver: W.J. van ZeggelenInzender: Redactie, 13 februari 2018
Geplaatst in de categorie: reizen