DE PROFUNDIS.
Er is geen hartstocht schoner dan de haat,
de liefde in een brand van vlammen te vernielen,
zodat in gouden gloor ten onder gaat
de drang en dorst der zielen.
O vrouw, die ik beminde zonder zoet gevlei,
die 'k minde om de nacht, en bij het dagen
met handen die aanbaden heb geslagen,
'k ben ver van U en daarom medelij!
En gij zijt zonder mij en door de straten
doolt gij alleen, die nu de honger weet,
en zo Uw ogen en Uw hart vergaten,
zult gij mij kennen in uw duldloos leed.
De zon, de domme doder van de droom
liet tussen ons te vaak zijn waarheid lichten,
in wilde wanhoop greep gij naar gedichten
en las, en van Uw haren proefd' ik het aroom.
Te vele nachten, altijd saamgeklonken
in wanhoop die ons drukte als metaal,
te vaak als bann'ling aan de weg gezonken
slechts denkend aan het niet verkregen maal.
Ach, hoeveel dagen lagen onze hoofden,
waarin geen denking zuiver rijpen kon
verzaligd op het kussen dat wij g'loofden
bleek aureool, dat om ons hoofd zich spon.
En thans te ver van U en van Uw veile panden,
de kus van wulpse mond, de gloed van kranke geest,
de smaadlach van Uw oog en streling van Uw handen,
0 't schaamteloze schoon, dat huivrend is geweest.
Geweest! Maar neen, maar neen, zolang 't begeren
ons hart niet loslaat als zijn lage prooi,
zolang zult gij tot mij, of ik tot u wel keren
zolang ons spel slechts schendend is en mooi.
Er is geen hartstocht schoner dan de haat
die onze liefde slopend zal vernielen
wij moeten verder tot het marmerkil TE LAAT
waar niets blijft dan gebroken nog te knielen.
Parijsche nachten (1923)
Schrijver: Dop BlesInzender: Redactie, 26 oktober 2015
Geplaatst in de categorie: idool