Een apathisch zwijgen
Een wegglijden
in mijn lichaam
Een langzaam haperen
in mijn lijden
Een schimmig doodsbeeld
wil me verleiden
Mijn pijn
graaft steeds dieper
in een bodem van tranen
Met elke stilte gaat mijn pas vertragen
en tekent wanhopige lijnen op mijn gezicht
De nacht lokt me met haar verblindend licht…
explosieven en angst
of het gruis in je keel
van ingestorte huizen
Een mantel van groen
nu geurend om je heen
Maar op je netvlies
't beeld van de buurman,
waar je nog mee sprak
amper een uur daarvoor
Door onbekenden uit 't puin
weggedragen, zonder benen
Doorweekt met bloed
Rood zijn de daken hier
Zo anders de lucht, vogelvlucht
Doodsbeelden…
'Weilanden hebben avond,' zegt Achterberg.
Maar kun je dat wel hebben? Misschien
zoals je een ziekte hebt: avond.
(Iets met de ogen: alles veel te donker zien.)
Maar ook 's ochtends is het niet voorbij.
Zie je weer veel te klaar, maar wat je mist.
November. Elke ochtend is een morgue,
elk woord in dit gedicht een kist.
En daarboven…