Nu ben ik niet meer overtuigd,
Ik wankel weer en kan geen woorden vinden;
Ik ben zo’n arme boeteling
En laat me graag de handen binden
Door je heerlike, oneerlike lach.
Desember 1915…
De bloemen dringen om U samen:
De rozen koninklijk en rein
In rode zijde en wit satijn,
Edel van stam en hoog van namen;
In geur van meidoorn en seringen
Der duizendschonen stijve rij;
En werelds in bruingouden pij
De muurbloemen, de boetelingen.
Ach Heer, in dit uitbundig leven
Heerst reeds een onbekend gevaar.…
Omdat je zo mooi bent, schemer ik mijn dromen
alsof ik afdwaal in de nevels van je blik
alsof je ogen aan me tornen en je meest
terloopse lach me veroordeelt tot boeteling.…
vergleed
hoe zal ik je zeggen
dat ik stierf en leed
terwijl jij als een Hunnenkoning
mijn lendenen bereed
en lichaam aan lichaam werden wij kosmos,aarde,licht
naamloze massa met nauwelijks gewicht
offer, chaos, waanzin, plicht
oudjes voor het ultieme stervensuur gezwicht
en hoe vertel ik je
dat ik van je hield
terwijl jij daar als een boeteling…
Nee, vader, er ligt
geen vrees meer in mijn mooie ogen, ik trap
de zon niet uit mijn hart, ik hoef niet meer
uit angst te vluchten, een boeteling werd kalm,
terecht, na zoveel avontuur gedrenkt in bitterheid.
Hij sluit zich niet meer op en Brussel is een
andere naam voor chaos en chaos weer voor leven.…