Jij.
Allerliefste jij.
Ik kus de dag waarop wij elkaar ontmoetten,
een lange kwijlzoen op de datum in mijn
agenda, waardoor de woorden verdoezelen
in de speekselklodder en de bladzijde een
geheel andere dimensie krijgt.
Ja, jij.
Jij, jij, jij, jij, jij.
Mijn hoofd spoelt over van jou. Jij bent
het water en ik het putje en de kraan…
En jij, jij bent net één grote magneet:
je oefent enorme krachten uit, en ik,
als hulpeloos ijzerdeeltje, ik doe een
dwaze poging me te verzetten. Alleen
jij bezit die grote aantrekkingskracht
en ik ben ook maar te zwak om te
willen dat de rollen waren omgedraaid.
Maar eigenlijk ben je niet speciaal. Je
bent zelfs normaal, wanneer…
Wat is het leven
met je auto over de snelweg
of met je fiets over een hobbelig pad
een gatenkaas
een lekkere reep chocolade
het einde van de wereld
wat je leven ook is
je mag er trots op zijn…