Nachtdienst (zomer 1972)
Reeds schemert vaag het ochtendgloren
als ik mijn schreden huiswaarts richt.
Een nieuwe dag is weer geboren -
vermoeidheid tekent mijn gezicht.
Aarz’lend komt de natuur tot leven
tussen het asfalt en ’t beton.
De merels zingen: ''wacht nog even,
nog even maar, dan komt de zon''.
In deze prille ochtenduren
draai ik m’n sleutel in het slot.
Een wekker rinkelt bij de buren;
dit is voor mij een waar genot -
want net als gindse krolse kater,
die zich, na nachtelijk avontuur,
nu huiswaarts spoedt, bestaat er
voor mij geen oog meer voor natuur.
… Straks gaat een ieder naar z’n werk,
de directeur, Jan-met-de-pet …
bedenk ik geeuwend en heel sterk
verlang ik naar m’n zachte bed.
Geplaatst in de categorie: werk