Een kinderstem, ik moet een plas,
en trager schuift het landschap voort.
Dan glijdt de trein, schuren van staal,
tot stilstand, openen deuren.
Men stapt uit, er is kabaal,
maar daar is zij, duizend kleuren.
De conductrice van de trein
laat 't altijd zomer zijn.
Haar gulle lach, haar witte tanden,
haar mooi gevormde slanke handen.…
sokken nog werden gestopt,
kleren werden vermaakt
waar op het zondags rustuurtje
gebreid werd en gehaakt
waar heel de straat nog speel domein
van tol en hoepel was
waar je ongestoord nog spelen kon
in het schone groene gras
daarheen gaan mijn gedachten nu
en ach, het doet me zeer
een file auto's aan de kant
daartussen het verkeer
geen kinderstem…
Een doodzang zoo fris
Als een kinderstem is
Zingt de bron van al leven, de zee.
Haar aanwezigheid houdt mijn ziele omvangen,
Mijn ziele zo ziek van ruimte en verlangen
Naar de onoverwinbare,
De onbezinbare,
De nooit-verandrende zee.…
Een doodzang zo fris
Als een kinderstem is
Zingt de bron van al leven, de zee.
Haar aanwezigheid houdt mijn ziele omvangen,
Mijn ziele zo ziek van ruimte en verlangen
Naar de onoverwinbare,
De onbezinbare,
De nooit-verandrende zee.…
wel toekomst genaamd
in mij bloeien de gladiolen
om de beurt naar kleur en klank
en wuiven met lichte zuchten
over het tere verlichte groene gras
vol ook van jong vuur en vluchtige as
als dan een stem roept
naargelang die ik ben
en de zure muren
die mijn geest,
denkbeeldig van allure,
maar door zwart aangetast,
in de echo van een kinderstem…
Wij tussen helm en halve tent
Waarom de spiegel van je bus
er afgeramd
Leve mobiele hulp,
marktplaats op het strand
Zee en zon en kinderstem
veel vlieggeronk
Zonlicht blonk op zweven
van meeuwen
Bescherming van droge huid met olie waarin weken rozeblad gedrenkt daarna innig scrub
van hand met zand op delen
En jij die hielp 't mobiel…