inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1861 - 1937

poëzie (nr. 1.387):

LENTESTOET

In wijde wonderhallen van het woud
Hoor 'k hel-op tuiten klinkende muziek.
Nu buigen blad en bloesem naar beneên
Om háár te spreiden luchte baldakijn,
Haar, die aan 't hoofd van 't zuiver-spelend koor
Ten bos in schrijdt, de lentekoningin.
Zij streelt het sterrenmos met lichte tred,
En tovert met haar ogen teed're glans
Op 't schuchter-wuivend lichtgroen blaadrenvolk,
En koost met zachte handen al wat sproot
Om 't woud te tooien bij haar ommegang.

Nu speelt blij-op de zilvermond'ge fluit,
En deunt de gallemvolle veldschalmei,
De citerzang vervult de zoele lucht,
Het luitgesuis zweeft zacht op zachte wind,
En 't klare zingen van de nimfenrei
Stijgt hoog op boven 't dommen van de trom;
Cimbaal en vedel voegen zich de zang
En luide zwelt de galm der bosmuziek,
Want voog'len mengen zich der nimfkapel,
En schallen wildzang in het wijde rond.
Maar achter 't vreugdig spelen treedt zij aan,
Festoen-omhuld, in gouden pracht van haar,
Dat in een glanscascade nederrilt
Langs rug en schouders; en op 't schone hoofd
Blinkt vonkeldiadeem van dauwbesprenkt,
Door zon tot vuur geslagen bloemcnpraal.
Zij glimlacht blijde in 't bloeien om haar heen,
In kalme gratie schrijdt zij langzaam voort,
Geurwaad'mig, licht omspeeld door vlinderschaar,
En plotseling doorflitst een hel-wit licht
Als bliksemvonk het trillend-jonge woud,
Wanneer de zon haar jong-blank lichaam treft,
En dart'lend neerschampt langs haar naakte pracht.

Schrijver: Edward Koster
Inzender: Redactie, 20 maart 2010


Geplaatst in de categorie: jaargetijden

1.0 met 7 stemmen aantal keer bekeken 1.088

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)