JAPANSE DANSERES
Zij was zo tenger dat het wijd gewaad
Haar eerder hulpeloos dan groter maakte,
Zo kinderlijk alsof het smal gelaat
Onder de zware wrong zopas ontwaakte.
Maar toen de fluiten gilden, de trommen trilden
En gong bonsde, wierp zij zich in de strijd;
’t Was of zij even aarzelde, even rilde,
En toen – een ruk, een zwaai, zij was bevrijd.
Als een samurai met een smalle degen
Snel schermend honderd vijanden weerstaat,
Hield zij een heir* van boze geesten tegen,
Was Foedsji*–puur haar dans, machtloos het kwaad.
Maar toen woest–plotseling de muziek verstomde,
Alleen de fluiten nog geklaag aanhielden,
En zich de nacht over de tempel kromde,
De luide bijval louter stilt’ vernielde,
Werd zij weer needrig, tenger, slank en vloog
Nog eenmaal op en stond dan, bijna brekend,
Alleen de armen hield zij nog omhoog,
En boog het hoofd, als om vergeving smekend.
-----------------------------------------------
heir - leger, menigte (uitspraak: heer)
Foedsji: Fuji - vulkaan in Japan
Al dwalend
Schrijver: Jan Jacob SlauerhoffInzender: adm, 3 april 2006
Geplaatst in de categorie: muziek